Portrait Alexander J. Cassatt und sein Sohn, Philadelphia Museum of Art, erworben mithilfe des W.P. Wilstach Fund und mit Mitteln von Mrs. William Coxe Wright, 1959. Foto: TES.

De tentoonstelling toont werken van vrouwelijke kunstenaars wier werk een bijzondere plaats inneemt binnen de geschiedenis van het modernisme van 1870 tot heden. Het is de periode aan het begin waarvan het voor vrouwelijke kunstenaars in Europa en Amerika voor het eerst mogelijk werd om op een brede basis professioneel te werken.

Centraal in de tentoonstelling staan negen vrouwelijke kunstenaars die een gemeenschappelijke focus hebben op de representatie van mensen, op portretten en zelfportretten.

De Franse Berthe Morisot en de Amerikaanse Mary Cassatt, beiden actief in de jaren 1870 en 1880 in Parijs, de metropool van de hedendaagse kunst; de Duitse Paula Modersohn-Becker rond 1900 tot 1907 tussen de Noord-Duitse provincie Worpswede en de kosmopolitische stad Parijs; de Duitse Lotte Laserstein rond 1925 tot 1933 in het metropolitane Berlijn van de Republiek van Weimar; de Mexicaanse Frida Kahlo van het einde van de jaren 1920 tot rond 1950 in Mexico-Stad; de Amerikaanse Alice Neel van eind jaren twintig tot begin jaren tachtig, eerst in Cuba, daarna in Manhattan, van Greenwich Village tot Spanish Harlem tot de Upper West Side; Marlene Dumas, die opgroeide in Zuid-Afrika op het hoogtepunt van de apartheid, sinds 1976 in Amsterdam; tegelijkertijd de Amerikaanse Cindy Sherman in New York, het westerse brandpunt van de hedendaagse kunst die door een nieuwe generatie wordt gevormd; tenslotte de Amerikaanse Elizabeth Peyton sinds de jaren negentig, tussen New York en West-Europa.

De tentoonstelling is geïnteresseerd in de specifieke kijk van de kunstenaars op hun eigen omgeving, die tot uiting komt in de portretten en foto’s van henzelf en anderen. In de synopsis kan men ervaren hoe de kijk van de kunstenaars op hun tegenhangers tussen 1870 en heden is veranderd en waarin zij zich onderscheiden.