Kasernegebäude im Legionslager Vindonissa. Foto: TES,

Legionairskamp Vindonissa

De veldtocht van de Romeinse generaals Drusus (38 – 9 v. Chr.) en Tiberius (42 v. Chr. – 37 n. Chr.), stiefzonen van keizer Augustus, leidde tot de bezetting van het huidige Zwitserse grondgebied.

Het legionairskamp van Vindonissa (het huidige Windisch, kanton Thurgau) was gebouwd op een grindterras bij de samenvloeiing van de Aare en de Reuss. Hier kruisten niet alleen deze twee rivieren, maar ook de belangrijke verkeerswegen van Augusta Raurica (het huidige Augst) naar de bergpassen van Graubünden.

Het kamp werd voortdurend uitgebreid tot de uiteindelijke grootte voor 6.000 soldaten rond de 40 was bereikt. De houten gebouwen werden geleidelijk vervangen door vakwerkgebouwen met stenen sokkels. Buiten de kampmuren bevonden zich huizen van de nederzetting, die een grote marktplaats, het amfitheater, baden, tempels en andere openbare gebouwen omvatte.

Een economie ontwikkelde zich voor het voeden en verzorgen van de soldaten, officieren en (militaire) beroepsbeoefenaars.

Het kamp vormde in zijn omtrek een onregelmatige zevenhoek met een oppervlakte van 21 ha. Het was omgeven door een houten aarden wal met een dubbel stelsel van puntige greppels.

Het stratenplan van nederzetting kende de twee gebruikelijke hoofdwegen, de via decumanus en de via cardo. Op het kruispunt van deze wegen verrezen de basiliek, administratieve gebouwen en het paleis van de commandant.

In het midden stonden de baden, tegenover het militaire hospitaal. Ten zuiden van de baden bevond zich een heiligdom met tempels. Ten noorden en westen van het hospitaal en de thermen stonden de kazernegebouwen, die onderdak boden aan soldaten en onderofficieren, met een lengte van 90 meter voor 200 soldaten. De officieren woonden in villa’s. De villa van de commandant is nagebouwd.

De uitbreiding van het op de rechter Rijnoever bezette Germaans gebied onder keizer Domitianus (51-96, keizer 81-96) en de daarmee samenhangende aanleg van de Limes tussen de Taunus en de Donau veranderde de functie van Vindonissa, dat steeds meer een bevoorradings- en basiskamp werd, totdat het kamp in 101 onder keizer Trajanus werd opgeheven.

Vindonissa werd echter weer een legioenskamp na de invallen van de Germanen in 259/260 en de definitieve val van de Germaanse Limes in deze periode.

Militaire eenheden waren aanwezig in Vindonissa tot 400. Na de opheffing van de militaire grensorganisatie en het einde van het legionairskamp in 406 bleef Vindonissa bewoond. De plaats was zelfs even een bisschopsstad.

Op de plaats van het legioenskamp zijn nog steeds monumenten en replica’s van gebouwen te zien. De westelijke en de noordelijke poort van het kamp, de molentoren, het amfitheater, de waterleiding, vele funderingen en gereconstrueerde gebouwen geven een beeld van het kamp zoals het toen was.

Het Vindonissa Museum is grotendeels gewijd aan dit kamp en de Romeinse en het dagelijkse leven van de Romeinse soldaten.

(Bron: M. Hartmann, Das römische Legionslager von Vindonissa, Brugg 2003).