Benedikt Fontana

Om de steeds machtiger worden Habsburgers en hun belangstelling voor Graubünden in te tomen sloten gemeenten in Engadin, Bergün, Oberhalbstein en Chur in 1367 de Gotteshausbund, die in 1424 werd gevolgd door de Graue  of Obere Bund (gebied rond de Vorderrhein en Hinterrhein) en de Zehngerichtebund (elf gemeentes in Noord-Graubünden).

Ten tijde van de Schwabenkrieg in 1499 tussen de Eidgenossen en de Habsburgers viel keizer Maximiliaan (1469-1519) Engadin binnen met het doel het Münstertal en de passen te veroveren, onder andere de Umbrailpas als directe verbinding tussen Veltin en de Lombardije.

Dit leidde tot de slag bij Calven (Chalavaina in het Romaans) op 22 mei 1499, waarbij de legeraanvoerder Benedikt Fontana zich onderscheiden zou hebben door al stervende zijn troepen naar de overwinning te leiden.

Feit is in ieder geval dat  Maximiliaan verloor, niet alleen deze slag, maar de Schwabenkrieg, waarmee feitelijk een einde kwam aan de politieke en militaire macht van Habsburg in Zwitserland.

De Eidgenossenschaft zou in 1513 uitbreiden tot 13 leden. Ook zou deze overwinning tot een overmoedige veroveringstocht van oostelijke en centrale kantons in Lombardije en uiteindelijk de nederlaag bij Marignano leiden in 1515.

(Bron: T. Cavadini Canonica, A. Canonica, Das Engadin. Kurze Geschichte einer Alpinen Welt, Sondrio 2009).

De Rhaetische Alpenpassen

De Rhaetische Alpenpassen speelden hun historische rol vanaf de Romeinse tijd en de middeleeuwen tot ver in de 19e eeuw. Sinds de aanleg van tunnels, zoals de Vereina-tunnel, en het begin van het spoorwegtijdperk en het autoverkeer, hebben ze hun vroegere betekenis verloren.

Het grondgebied van deze passen valt samen met het huidige kanton Graubünden en het St. Gallen Rijndal, Liechtenstein, Vorarlberg, het district Landeck, de Vinschgau, Bormio, delen van de Veltins, het Urserendal en het Sarganserland.

Tegenwoordig zijn er 33 passen in dit gebied: Albula, Aprica, Arlberg, Bernhardin, Bernina, Chaschauna, Crispalt/Oberalp, Flüela, Fraele, Fuorn/Ofen, Julier, Krüzli, Kunkels, Lembra/Kisten, Lenzerheide, Livigno, Lukmanier, Lunghin, Majola, Muretto, Reschen, Saint-Luzisteig, San Marco, Scaletta, Schlappin, Segnes, Septimer, Splügen, Strela, Valserberg, Umbrail, Veptga/Panixer en Wolfgang.

De Splügenpas en de Septimerpas behoren tot de vroegste passen die in Romeinse literaire en historische bronnen te vinden zijn. De Bernhardin, de Julier, de Albula, de Ofen, de Reschen en andere passen komen pas voor in documenten uit de Middeleeuwen aan het einde van de dertiende, begin veertiende eeuw.

Het is echter een feit dat de Karolingische kloosters (c. 770-c. 843) langs de wegen van passen zijn gesticht. Het best bewaarde voorbeeld is nog steeds St. John in Müstair, opgericht na de campagne tegen de Longobarden in Noord-Italië rond 774.

Hospices waren aanvankelijk eenvoudige herbergen aan de voet van de passen. Ze worden pas sinds de 11e eeuw genoemd in documenten en werden gebouwd en beheerd door kerkelijke instellingen met als doel het geven van voedsel, onderdak, verzorging, hulp, voedsel en een stal.

Op de pashoogte zelf worden de eerste hospices pas sinds de 12e eeuw genoemd en tegen die tijd zijn het grote instituten geworden, die steeds verder werden uitgebouwd (Septimer, Lukmanier).

Het traditionele transportsysteem (het muilezelverkeer) duurde tot het begin van de 19e eeuw. Napoleon creëerde ook een nieuw tijdperk op dit gebied. Hij heeft de weg gemoderniseerd en passen voor zwaarder verkeer (lees kanonnen, soldaten en hun bevoorrading) geschikt gemaakt.

De passen en hun historische, economische en culturele betekenis bepalen nog steeds het beeld en identiteit van deze regio. (Bron: M. Bundi, Cr. Collenberg, Rätische Alpenpässe, Chur 2016).

Unterengadiner Regionalmuseum Scuol

Het gebouw van het Unterengadiner Regionalmuseum bevindt zich in het oude deel van Scuol. De oude namen van dit gebouw zijn groot huis (Chà Gronda in het Romaans) of klooster (Clastra in het Romaans).

De machtige familie van Tarasp heeft het klooster, dat rond 1100 ook door een van haar familieleden werd gesticht, rond 1150 verplaatst naar Burgeis in Val Venosta (Obervintschgau), waar de benedictijnenabdij onder de naam Marienberg nog steeds floreert.

Het museum toont de geschiedenis van het Unterengadin, te beginnen met de bronzen en ijzertijd, de Romeinen, de middeleeuwen, de Bündner-allianties, oorlogen en interne strijd in de late middeleeuwen, de relaties met het bisdom Chur en Habsburg, de Napoleontische tijd en het ontstaan van kanton Graubünden (1803) tot de hele 20e eeuw, met inbegrip van belangrijke collecties meubilair en voorwerpen van de Engadiner wooncultuur.

Het gebouw zelf is al een juweel, ook wel een paleis genoemd, rijkelijk versierd en met een eeuwenoude geschiedenis. (Bron en verdere informatie: www.engadin.com).