De vorming van de politieke ruimte in Europa kan worden omschreven als een proces van concentratie.
In het begin van de moderne tijd waren er ongeveer tweehonderd onafhankelijke staten op het continent, kort voor 1900 waren dat er nog dertig.
De toenemende omvang van de staten komt duidelijk tot uiting in hun afnemende aantallen.
In het Alpengebied kan het proces worden gevolgd met behulp van de beroemde encyclopedie uit 1732 van Johann Heinrich Zedler (1706-1751). Deze telde meer dan 20 politieke eenheden (meest kantons) in de Alpen.
De encyclopedieën van de late 19e eeuw noemden deze aantallen niet meer, maar een handjevol staten, zoals de Oostenrijkse monarchie, het Koninkrijk Italië, de Franse Republiek en de Zwitserse Federatie.
De grenzen tussen de natiestaten werden barrières, ondersteund door ideologieën en toenemende militarisering in de eerste helft van de twintigste eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog ging de ontwikkeling in een andere richting.
De opkomst van het regionalisme was duidelijk zichtbaar in het Alpengebied (nog afgezien van de Europese Unie en haar voorgangers).
Dit kwam voor het eerst tot uitdrukking in de oprichting van transnationale werkgemeenschappen op regionaal niveau en op 7 november 1991 in de Alpenovereenkomst.
Zo is deze regio voor het eerst in de geschiedenis tot het begin van een gemeenschappelijke politieke structuur gekomen. (J. Mathieu, Die Alpen. Raum, Kultur, Geschichte, Stuttgart 2015).