Lionza, Palazzo Tondü. Foto/Photo: TES

Paleis Tondü en de schoorsteenvegers van Tessin

Het paleis Tondü is de familiegeschiedenis van een familie van schoorsteenvegers uit het destijds arme Tessin. De historie van de vele Zuckerbäcker uit Graubünden en hun wereldwijde faam is bekend.  De meesten van deze emigranten hadden echter een armzalig bestaan.

Alleen een kleine minderheid vergaarde rijkdom door hotels, restaurants, cafés, patisserieën of, bijvoorbeeld brouwerijen, in (hoofd)steden van Europa, Noord-Amerika en Zuid-Amerika. Een aantal keerde terug naar het dorp van oorsprong in Graubünden en bouwde daar stadspaleizen.

Hetzelfde verhaal geldt voor Zwitserse huurlingen uit met name de Innerschweiz, Bern, Freiburg, Zürich en Solothurn. Vooral de organisatoren, enkele vooraanstaande families in dorpen of steden, vergaarden grote rijkdom, roem en (militair) aanzien en soms zelfs een militaire rang tot in de hoogste pauselijke, keizerlijke, koninklijke, prinselijke en koloniale kringen van Europa. Deze bedrijfstak was strak georganiseerd. De organisatoren sloten contracten met machthebbers in andere Europese landen. Huurlingen, meestal boerenzonen. waren de handelswaar.

De meeste huurlingen zagen hun ‘Heimat’ niet of nog net zo arm terug. Het woord Heimweh vindt zelfs zijn oorsprong in dit huurlingenleger van ongeveer  anderhalf miljoen man vanaf 1500 tot het wettelijke verbod in 1848.

Nostalgie en Heimwee

Het begrip ‘Nostalgie’ is voor het eerst, voor zover bekend, in Bazel gebruikt. Johannes Hofer (1669-1752) onderzocht in zijn dissertatie ( Dissertatio Medica de Nostalgia, Bazel 1688) aan de Universiteit van Bazel de (slechte) geestelijke gezondheidstoestand van veel Zwitserse huurlingen.

Hij combineerde de Griekse woorden νóστος (nóstos), wat zoveel wil zeggen als thuiskomen, en ἄλγος (algos), pijn. Hij kwam tot de conclusie dat heimwee, Heimweh, naar het vaderland een belangrijke oorzaak van ziekte was.

Schoorsteenvegers

De historie van de Zuckerbäcker of Söldner is een bekend onderdeel van de Zwitserse historie. Dit is anders bij de historie van de spazzacamini, meervoud van spazzacamino, of schoorsteenvegers (Kaminfeger) uit Tessin.

De emigratie van schoorsteenvegers uit  Lombardije en Piëmont (Italië) is bekend. Dat vele Italiaanssprekende schoorsteenvegers uit Tessin kwamen is echter nauwelijks onder de aandacht gebracht.

In Zwitserland was deze weinig tot de verbeelding sprekende historie tot voor kort ook vrijwel onbekend. Na 1945 was het afgelopen me deze bedrijfstak, maar (groot) ouders en hun nazaten schaamden zich voor het ‘verkopen’ van hun (jonge) zonen en het onderwerp was lange tijd taboe.

Het is aan enkele Zwitserse musea (onder andere Museo di Val Verzasca in Sonogno en Museo Regionale Centrovalli-Pedemonte in Intragna) te danken dat deze geschiedenis vanaf 2000 is gedocumenteerd.

Lisa Tetzner (1894-1963) publiceerde 1940 de roman Die schwarzen Brüder. Abenteuer eines Tessiner Bergbauernjungen (Aarau, 1940) en Elisabeth Wenger (1946) in 2010 het historische boek Als Lebender Besen im Kamin. Einer vergessenen Vergangenheit auf der Spur, (Books on Demand, BoD 2010). Ook in Nederland en Duitsland zijn diverse publicaties over de schoorsteenvegers uit Tessin verschenen.

De grote families met soms tien tot twintig kinderen konden niet in hun onderhoud voorzien. Ook de vaders werkten vaak als schoorsteenveger in de winter en als land- of fabrieksarbeiders in de zomermaanden. Met het verdiende geld kon de familie in het dorp weer even gevoed worden.

Jongens vanaf zes tot acht jaar waren klein en konden makkelijk afdalen in smalle schoorstenen om deze roetvrij en schoon te maken. Ouders hadden vaak geen andere keuze dan hun (zeer) jonge zonen te laten werken voor Padroni, die hun kinderen uitzonden naar met name Lombardije, Piëmont, Nederland, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland of zelfs Amerika en Rusland om daar onder hun toezicht schoorstenen te vegen. Het begin van deze bedrijfstak gaat waarschijnlijk terug tot de vijftiende eeuw. De eerste documenten stammen uit de zestiende eeuw.

Schoorsteenveger met zijn padrone, rond 1870. Foto: Museum Museo di Val Verzasca in Sonogno 

De meeste schoorsteenvegers kwamen uit de dalen Centovalli, Verzasca, Vigezzo en Maggia bij Locarno. De bekende kroniekschrijver Aegidius Tschudi uit Glarus spreekt in 1538 over het dal Vigezzo (deels Tessin, deels Lombardije): “im Tal Vejetz sind alle Kaminfeger, die nach Neapel, Sizilien, Frankreich und Tütschland reisen”( Aegidius Tschudi, Die uralt wahrhaftig Rhetia, Bazel 1538).

Een andere kroniekschrijver meldt: “…das Kaemifaegertal, das man nennet Vallis Vegetia. Daraus kommend gemeinlich alle Kaeminfaeger, die durchziehend aller lender des gantzen Europae…” (Johannes Stumpf, Gemeiner loblicher Eydgenossenschaft Stetten, Landen und Völckeren Chronik wirdiger thaaten beschreibung (Zürich 1548).

Johannes Stumpf, Gemeiner loblicher Eydgenossenschaft Stetten, Landen und Völckeren Chronik wirdiger thaaten beschreibung (Zürich 1548). Collectie: Zentralbibliothek Zürich

Op een kaart uit het midden van de zestiende eeuw heet het Centovalli zelfs Kämifegertal (Giulio Rossi-Eligio Pometta, Storia del Cantone Ticino (Locarno 1980). Tessin was van 1512 tot 1798 een Untertanengebiet van de Eidgenossenschaft en werd bestuurd door voogden uit de kantons.

De padroni waren de organisatoren in deze branche, zeg maar uitzendbureaus voor schoorsteenvegers. De branche was, evenals de huurlingenbranche, in handen van enkele families in dorpen. De ouders sloten seizoenscontracten van november tot april voor hun zonen in Lombardije of Piëmont. Voor landen ver weg, onder andere Nederland, ging het om contracten van vijf jaar. In de zomermaanden werkten ze op boerderijen, (textiel) fabrieken, huishoudens of andere bestemmingen.

De ouders ontvingen daarvoor geld (de helft vooruit betaald, de andere helft na afloop van het contract). Bovendien waren er thuis dan minder monden te voeden, vaak ging het om meerdere zonen per gezin.

De armoede was zo groot dat een schrijver over zijn jeugd zei: “we aten ‘s morgens kastanjes, ’s middags kastanjes en ’s avonds kastanjes”. In feite was sprake van kinderarbeid en slavernij met zevendaagse werkweken, zeer ongezond en gevaarlijk werk met veelal meedogenloze padroni en opdrachtgevers. Vele vaak zeer jonge kinderen overleefden het niet, slechts enkelen konden hun levensstandaard verbeteren en nog minder brachten het tot rijkdom.

Lionza

Palazzo Tondü in Lionza

En toch zijn er ook verhalen van snelle maatschappelijke stijging en rijkdom. Het paleis in Lionza van de familie Tondutti in het dal Centovalli is een voorbeeld. Vader Tondutti en twee zonen Andrea van 13 en Antonio van 7 jaar reisden in oktober 1630 naar Parma om schoorstenen te vegen. Het lot bracht hun naar de villa van de rijke bankier Marini. Giuseppe stikte echter in de schoorsteen, omdat een bediende de keukenoven had aangestoken, zonder te weten dat de schoorsteenveger actief was.

De kinderloze bankier en zijn vrouw besloten Andrea en Antonio te adopteren. Het was het begin van een snelle carrière tot in de hoogste adellijke kringen en al in 1650 bouwden de broers hun paleis in Lionza. De geadelde nazaten woonden daar niet permanent en in 1784 schonk ridder Ferdinando Tondü het paleis aan de gemeente Lionza. In 1984 is de stichting (Fondazione) Casa Tondü opgericht om het complex te renoveren.

De Tondutti waren niet de enigen. Anders stadspaleizen zijn ook gebouwd door voormalige schoonsteenvegers, onder andere in Val Vigezzo. De oorsprong van deze spazzacamini is te herkennen aan de vele schoorstenen op de gebouwen. Meestal waren ze als schoorsteenveger begonnen en werden ze of hun nazaten padroni. Deze achtergrond bleef echter minder prestigieus als het succes van Zuckerbäcker of militair in vreemde krijgsdienst.

(Bron: Elisabeth Wenger,  Als Lebender Besen im Kamin. Einer vergessenen Vergangenheit auf der Spur, Books on Demand, BoD 2010; Guido Fiscalini, I Tondù di Lionza (Museo Regionale Centrovalli-Pedemonte in Intragna, 1998).

Lionza, de kapel van de familie Tondü

De St. Antonio da Padova, 17e eeuw, gefinancierd door de familie Tondü

Bazel, Unterer Heuberg, de schoorsteenveger (Der Kaminfeger)