Meiental, Kanton Uri. Foto/Photo:TES

De Alpen en de dichter Albrecht von Haller

Eeuwenlang waren bergen een ´no go area´ voor de stadsmens of dorpelingen die er niets te zoeken hadden. Alleen veeboeren- en handelaren bestegen bergen om hun vee te weiden in de zomer of om vee en hun vlees- en melkproducten te transporteren.

Niemand dacht eraan voor zijn plezier een berg op te gaan. De Hollandse en Vlaamse Meesters uit de Gouden Eeuw introduceerden weliswaar idyllische berglandschappen op het doek, maar slechts weinigen hadden de Alpen bezocht, laat staan beklommen. De Zwitserse schilders volgden dit voorbeeld en niet andersom.

Bellwald. Foto: TES.

De eerste Zwitser die een loflied op de bergen schreef was de arts, bioloog en dichter Albrecht von Haller (1708-1777). Hij studeerde medicijnen in Bern en ging daarna enkele jaren naar Leiden.

Johann Rudolf Huber (1668-1748), Albrecht von Haller, 1735. Foto: File:Albrecht von Haller 1736.jpg – Wikimedia Commons

Daar studeerde hij onder anderen bij Herman Boerhaave (1668-1738). Vervolgens studeerde bij wiskunde in Bazel bij de wiskundige Johann Bernoulli (1667-1748). Bernoulli introduceerde overigens als eerste een statistiek van de effectiviteit van vaccinaties tegen pokken.

Hij werkte vervolgens van 1729-1735 als bibliothecaris in Bern. In zijn dichtbundel ´Versuch Schweizerischer Gedichte´ uit 1729 beschrijft het gedicht ´Die Alpen´ op een lyrische wijze de bergen en zijn bewoners.

Aletschgletscher, Eicher, Mönch en Jungfrau. Foto: TES.

Von Haller ging in 1735 aan de slag als hoogleraar Botanica in Göttingen en bezocht regelmatig de Alpen zijn moederland. Hij publiceerde onder andere over de flora in de Alpen.

Van belang is echter dat hij door zijn tochten in de bergen de angst wegnam. Er woonden geen draken, duivels of andere monsters, zoals men aannam in die tijd.

Jean Jacques Rousseau (1712-1768) introduceerde in zijn roman Julie ou La Nouvelle Héloïse uit 1761 ook een positief beeld van de Alpen. Hij presenteerde de bergen en de bewoners als het verloren arcadische paradijs.

Vlak voor de Franse Revolutie ontstaat de eerste Alpen-hype in Zwitserland, althans onder wetenschappers en kunstenaars. Ook de betere burgerij begon zich te interesseren voor wandelingen in de bergen.

De Matterhorn. Foto: TES

De onderzoeker-theoloog Jakob Samuel Wyttenbach (1748-1830) uit Bern, de schilder Caspar Wolf (1735-1783) uit Muri en de Duitse schrijver Wolfgang von Goethe (1749-1832)  inspireerden met hun enthousiasme over de Alpen het publiek.

Het duurde daarna tot het begin van de negentiende eeuw voordat de grote doorbraak kwam, mede door schilders zoals de Engelsman William Turner (1775-1851) die na 1802 met tussenpozen de Zwitserse Alpen bezocht en schilderde.

Het waren echter niet de Zwitsers die de bergen ´salonfähig´ maakten, maar de Engelsen, zoals de Meesters uit de Lage Landen twee eeuwen daarvoor de Alpen als onderwerp voor de kunst in Zwitserland hadden geïntroduceerd.

Het verhaal van de opkomst van boerendorpen tot mondaine toeristenoorden na 1850 in de Zwitserse Alpen is bekend. Wie in de winter de sneeuwschoenen aantrekt om een van de vele wandelingen in de besneeuwde Alpen te maken, kan wellicht eventjes stilstaan bij het schrikbeeld van de bergen tot 1800.

Tegenwoordig is geen enkele bergtocht, skiën , langlaufen of sneeuwwandelen, zonder (lawine) gevaar, maar draken en andere monsters wonen er zeker niet, al heeft de wolf recent zijn opwachting (weer) gemaakt.

Albert von Haller is voor zijn botanische onderzoek waarschijnlijk nooit in de winter de bergen opgegaan, maar hij is wel een van de wegbereiders voor een andere perceptie van de Alpen.

Scuol, Motta Naluns. Foto: TES.

Voor een tocht door de sneeuw loont het de moeite eens stil te staan bij de eerste dichterlijk perceptie van de Alpen  uit 1729 in een toen nog onbekend en zeker niet toeristisch landschap. Het gedicht telt 41 versen. De versen 12 tot 14 van Die Alpen luiden:

Hat nun die müde Welt sich in den Frost begraben,

Der Berge Thäler Eis, die Spitzen Schnee bedeckt,

Ruht das erschöpfte Feld nun aus für neue Gaben,

Weil ein krystallner Damm der Flüsse Lauf versteckt,

Dann zieht sich auch der Hirt in die beschneiten Hütten,

Wo fetter Fichten Dampf die dürren Balken schwärzt;

Hier zahlt die süße Ruh die Müh, die er erlitten,

Der Sorgen-lose Tag wird freudig durchgescherzt,

Und wenn die Nachbarn sich zu seinem Herde setzen,

So weiß ihr klug Gespräch auch Weise zu ergötzen.

 

Dann hier, wo Gotthards Haupt die Wolken übersteiget

Und der erhabnern Welt die Sonne näher scheint,

Hat, was die Erde sonst an Seltenheit gezeuget,

Die spielende Natur in wenig Lands vereint;

Wahr ists, daß Lybien uns noch mehr neues giebet

Und jeden Tag sein Sand ein frisches Unthier sieht;

Allein der Himmel hat dies Land noch mehr geliebet,

Wo nichts, was nöthig, fehlt und nur, was nutzet, blüht;

Der Berge wachsend Eis, der Felsen steile Wände

Sind selbst zum Nutzen da und tränken das Gelände.

 

Wenn Titans erster Strahl der Gipfel Schnee vergüldet

Und sein verklärter Blick die Nebel unterdrückt,

So wird, was die Natur am prächtigsten gebildet,

Mit immer neuer Lust von einem Berg erblickt;

Durch den zerfahrnen Dunst von einer dünnen Wolke

Eröffnet sich zugleich der Schauplatz einer Welt,

Ein weiter Aufenthalt von mehr als einem Volke

Zeigt alles auf einmal, was sein Bezirk enthält;

Ein sanfter Schwindel schließt die allzuschwachen Augen,

Die den zu breiten Kreis nicht durchzustrahlen taugen.

(Bron: Albrecht von Haller, Versuch Schweizerischer Gedichte, Berliner Ausgabe 2013)